Jiddische Liederen

 
Negen Jiddische liederen
Nit majn sjuld - trad.
S' dremlen Fejgl - Jampolsky
Es benkt zich - trad.
Tsigajnerlid - David Bajgelman
A tog foe nekome - Chanah Milner
Zog nit kejnmol - trad.
Mach tsoe di ejgelech - David Bajgelman
Sjtil, die Nacht - Hirsh Glik
S' brent - Hirsh Glik
 

Op deze pagina staat informatie over:

Het jiddische lied
Peter Berman
Mordechaj Gebirtig
Leah Rudnitzka
Hirsj Glik
David Bajgelman
Bronnen

HET JIDDISCHE LIED

In dit programma zingen we - naast de Liturgie van Thedorakis - ook Jiddische liederen. Alle liederen komen uit de bundel Negen Jiddische Liederen, voor koor bewerkt door Peter Berman, in 1991 uitgegeven door het 4 Mei-Projekt. Om enig idee te geven waarover we zingen, volgt hier wat achtergrondinformatie over de geschiedenis van de Joden, hun liederen en componisten. De informatie is afkomstig uit de hiervoor genoemde bundel.

Van de middeleeuwen tot de jaren veertig van deze eeuw leefde in Oost-Europa een grote, miljoenen mensen tellende, Jiddisch sprekende gemeenschap. De Oostjoodse wereld bestaat niet meer. Wat rest zijn, her en der in de wereld verspreid, groepen overlevenden, en .... de Jiddische liederen.

Het Jiddisch is in wezen het Duits zoals dat in de dertiende en veertiende eeuw werd gesproken langs de Rijn, vermengd met Hebreeuwse en Aramese elementen. Evenals in andere delen van Europa hadden zich in Duitsland grote groepen Joden gevestigd. Met de kruistochten, die zich ook richtten tegen in Europa zelf levende ketters en Joden, braken eeuwen van vervolgingen aan. Om hieraan te ontkomen begonnen de Duitse Joden vanaf ongeveer 1150 naar het oosten te trekken. De trek werd tot een massale vlucht toen in 1348 Duitsland, naar het eerdere Engelse en Franse voorbeeld, tot voor Joden verboden gebied werd verklaard. De aanleiding voor de maatregel vormde de Zwarte dood, de pest. De Joden werden ervan beschuldigd bronnen en rivieren te hebben vergiftigd en zo verantwoordelijk te zijn voor de dood van een groot deel van de Europese bevolking. In golven van pogroms werden 350 Joodse gemeenten in Duitsland vernietigd.

In het oosten vonden de vluchtelingen min of meer bescherming bij de Poolse koningen. Min of meer, want ook in Polen werd de relatieve rust regelmatig verstoord door vervolgingen door plaatselijke edelen of kozakkenlegers. Zo eisten de pogroms van 1648 tot 1660 niet minder dan een half miljoen mensenlevens. Tegen het eind van de achttiende eeuw werd Polen door de buurlanden opgedeeld en kwamen de meeste Poolse Joden te leven onder de Russische tsaren. De tijd van de bepalingen begon: Joden mochten alleen in speciale provincies en steden wonen; ze mochten alleen bepaalde beroepen uitoefenen; Joodse mannen werd een 25-jarige dienstplicht opgelegd; maatregelen werden uitgevaardigd om de Joodse cultuur te onderdrukken. Toen aan het einde van de negentiende eeuw opnieuw grote pogroms uitbraken begonnen vele Oosteuropese Joden naar West-Europa en Noord-Amerika te emigreren. De Joden die op deze manier in Duitsland terecht kwamen, werden daar vreemd aangekeken vanwege hun taal en kleding. Het waren de taal en kleding die ze indertijd uit datzelfde Duitsland hadden meegenomen, nauwelijks veranderd, ondanks een geschiedenis van meer dan zes eeuwen temidden van andere kulturen. Onder druk van de vervolgingen en bepalingen had de Joodse gemeenschap in Oost-Europa zich namelijk zeer geïsoleerd ontwikkeld. Deze ontwikkeling verschilt sterk van die van die andere grote Joodse gemeenschap in Europa: de Spaanse en Portugese Joden. Zij waren nauw betrokken bij de politiek en de cultuur van het Iberische schiereiland, zowel in de Islamitische als in de Christelijke periode. Althans, tot zij op het eind van de vijftiende eeuw door de Inquisitie ook uit dit deel van Europa werden verdreven. Tot die tijd bekleedden Joden hoge regeringsposten, waren er Joodse geleerden, medici, dichters en schrijvers van grote betekenis voor de Spaanse cultuur en waren het met name Joden die de Arabische wetenschappelijke werken in het Latijn vertaalden. Na de verdrijving vestigden zich veel Joden in de Islamitische wereld. Een klein deel trok naar de Nederlanden. Ook daar zetten zij hun naar buiten gerichte traditie voort. Een bekend voorbeeld daarvan voor Nederland is Spinoza.

Dergelijke ontwikkelingen waren in Oost-Europa onmogelijk. De Joodse cultuur daar ontwikkelde zich op basis van de eigen Joodse traditie, de Joodse leer en de oude Joodse boeken: de Torah, de Misjnah en de Talmoed. De bestudering van en de religieuze debatten over deze boeken doordrenkten het hele leven, te beginnen uiteraard bij de opvoeding. Deze was voor jongens en meisjes zeer verschillend. Jongens werden vanaf zeer jonge leeftijd opgevoed in het Hebreeuws en de Joodse traditie. Meisjes leerden geen Hebreeuws. Zij werden geacht met hun bruidsschat en hun harde arbeid de man in staat te stellen naast diens eigen werk door te studeren in de heilige boeken. De zorg voor het dagelijkse leven kwam op de vrouw neer. Later werd dit nog versterkt toen door de lange dienstplicht en de emigratie veel vrouwen alleen met de kinderen achter bleven.

In deze geïsoleerde en bij tijden zwaar vervolgde cultuur werd het zingen een manier van overleven. Voor elke gelegenheid was er wel een lied: spottende liedjes over de armoede; vrolijke en treurige liedjes over leven en dood; lieve liedjes over de liefde; bange liedjes over de dienstplicht. De liedjes over het dagelijks leven en het sappelen daarvoor zijn alle geschreven in het Jiddisch, door zowel mannen als vrouwen. De religieuze liedjes zijn vaak tweetalig, gedeeltelijk in het Jiddisch en gedeeltelijk in het Hebreeuws, en alleen gekomponeerd door mannen. Zo werd vrijwel het gehele leven in de liederen weergegeven en is zelfs tot in de schrijfpraktijk het specifieke van de Jiddische cultuur terug te vinden.

Een drietal ontwikkelingen heeft op het Jiddische lied een bijzondere invloed gehad.
De eerste is de opkomst van het Chassidisme. Het Chassidisme is een Joodse religieuze stroming, gesticht in de achttiende eeuw door Baäl Sjem Tov en vooral belangrijk geweest in Polen en de Oekraïne. De kern ervan is een soort pantheïsme, de idee van de alomaanwezigheid van God. In alle wezens liggen goddelijke vonken en het is de taak van de mens deze te ontdekken en tot ontvlammen te brengen. Muziek is daar als het ware het hulpmiddel bij uitstek voor, een manier om de ziel te verheffen in de richting van God. En hoe dichter bij God, hoe meer het lied is ontdaan van woorden, met als hoogtepunt een melodie uitsluitend op klanken als "oj, doj, doj": een "nigoen". Het Chassidisme heeft het lied nog belangrijker voor de Jiddische cultuur gemaakt dan het al was. De tweede ontwikkeling die het Jiddische lied beïnvloedde is het socialisme. Het socialisme kreeg vanaf het eind van de vorige eeuw veel aanhang onder de Oost-Europese Joden en uiteraard klonk dat ook door in de liederen. Een bekende Joodse arbeidersdichter was bijvoorbeeld David Edelschtat (1866 - 1892).
Ook de laatste grote Jiddische liedjesschrijver, Mordechaj Gebirtig, was lid van een socialistische vereniging. Gebirtig, geboren in 1887, was meubelmaker in Krakau. Hij heeft meer dan honderd liedjes nagelaten, in alle stemmingen en over alle aspecten van het leven. Rondtrekkende Jiddische artiesten verspreidden ze over heel Oost-Europa. De derde ontwikkeling van invloed op het Jiddische lied is het antisemitisme en de moordzuchtige waanzin van het nationaal-socialisme. De laatste liedjes van Gebirtig zijn ontstaan als oproepen om op te staan tegen de naderende brand. Maar niet alleen Gebirtig schreef liederen over de oorlog. Tallozen schreven ze: in het getto en in het verzet, bekenden en mensen van wie nog nooit iemand had gehoord. Het is uit deze laatste "ontwikkeling" van het Jiddische lied dat de negen in deze uitgave afgedrukte liederen afkomstig zijn.

Terug naar de topPETER BERMAN

Peter Berman is jarenlang verbonden geweest aan de conservatoria van Zwolle en Groningen. Hij doceerde muziekpedagogie, schoolmuziek en volksliedkunde. In de tachtiger jaren maakte hij deel uit van het Gebirtig Trio, gespecialiseerd in Jiddische liederen, waarvoor hij alle arrangementen schreef. Ook werkte hij samen met Chanah Milner en schreef pianoarrangementen bij door haar verzamelde liederen. Deze samenwerking leidde tot de bundel "S'Brent", uitgegeven in 1970. Voor het 4 Mei-Projekt is Peter Berman een oude bekende. In 1979, 1980, 1983 en 1989 werden Jiddische liederen door het koor gezongen in verschillende bewerkingen. Enkele van deze liederen, alsmede een aantal nieuwe, heeft hij opnieuw getoonzet met een toegevoegde instrumentale begeleiding.

Terug naar de topMORDECHAJ GEBIRTIG

Mordechaj Gebirtig werd geboren in Krakau in 1887, en bleef daar zijn hele leven wonen. Hij was meubelmaker en dichtte talloze liederen over het leven van alledag, vol humor en met aangrijpende gevoeligheid. Zijn liederen werden mondeling doorgegeven, Gebirtig kende geen notenschrift. Zijn vriend van de socialistische vereniging Bruderlichkajt, Julius Hofman, was komponist en schreef de melodieën op.

In 1938, een jaar vóór de Duitse inval, schreef Mordechaj Gebirtig "S'Brent", waarin hij de gruwelen voorvoelde van de komende jaren. Het sjtetl zelf staat niet alleen in brand, maar het hele Joodse leven, een tijdperk, zal binnenkort verdwijnen. Dit lied was, en is nog steeds, een waarschuwing voor het gevaar van passiviteit en gebrek aan reaktie tijdens onderdrukking. Gebirtig probeerde met zijn liederen niet alleen de moed om stand te houden in te prenten, maar streefde ook naar het wekken van verzet tegen de onderdrukkers.

Tijdens de bezetting van Polen koos Gebirtig ervoor om in Krakau te blijven en niet te emigreren ondanks een uitreisvisum. In het getto schreef hij nog enkele gedichten en liederen vol haat en sarcasme. Toch heeft hij tot het laatst geloofd in een wereld die "als een duif de tijding van vrede zou brengen". In 1943 schreef Gebirtig tijdens de dagelijkse deportaties vanuit Krakau zijn "A tog foen nekome" vol verdriet en woede. Het behoort tot de liederen die door de dochters van zijn vriend Hofman, Julia en Hanke, en hun vriendin Sjosjava Palgi met gevaar voor eigen leven uit het getto zijn gesmokkeld. Muziek van Gebirtig zelf voor het lied is niet bekend. De melodie is later door Chanah Milner gemaakt.
Een paar maanden later, in juni 1943, stierf Gebirtig tijdens de liquidatie van het getto.

Terug naar de top

LEAH RUDNITZKA

Leah Rudnitzka werd geboren in 1916 in Litouwen. Zij was onderwijzeres en dichteres. Toen de oorlog uitbrak verhuisde ze naar Vilna, in 1939. Ze publiceerde in een door jonge schrijvers en dichters uitgegeven jiddisch tijdschrift.
Vanaf 1941, toen het gedwongen gettobestaan begon, werden Leah Rudnitzka's gedichten zwaarmoedig. In het getto vernam zij als één van de zeer weinigen van de massamoorden in de bossen van Ponar. Het lied "S'dremlen fejgl" omvat in drie korte coupletten de hele tragedie van de vernietiging van het Joodse leven. Het vertelt van het lot van de ontelbare kinderen die als wezen achterbleven na elke razzia. Leah Rudnitzka nam zelf een achtergebleven kind in huis.
Toen het getto in 1943 werd geliquideerd werd zij naar een vernietigingskamp gestuurd.

Terug naar de top

HIRSJ GLIK

Hirsj Glik werd geboren in Vilna in 1920, en was afkomstig uit een arbeidersgezin. Hij begon al op zeer jonge leeftijd gedichten te schrijven, en was na 1941 in het getto lid van de literaire kunstenaarsgroep. Slechts enkele liederen en gedichten zijn bewaard gebleven. Zijn vroegste werk werd later opgegraven met andere documenten.
Hirsj Glik schreef in het getto, in het veenkamp en in de diverse concentratiekampen waar hij verbleef. Veel van zijn liederen werden geschreven op bekende Joodse melodieën uit Polen en Rusland. De liederen drukken allen geloof uit in de uiteindelijke vrijheid. Vandaar dat zij een bron van inspiratie vormden voor de naoorlogse generatie. Het lied "Zog nit kejnmol" is een universeel heldendicht.
Hirsj Glik is gesneuveld in 1944, slechts 24 jaar oud.

Hirsj Glik heeft een tijd deel uit gemaakt van de partizanen, maar werd door de Duitsers gevangen genomen en kwam in de gevangenis terecht. De partizanen bestonden voor een deel uit jonge vrouwen die, met valse papieren, een liefst arisch uiterlijk en accentloos Pools sprekend, het zenuwcentrum vormden van het verzet. Zij transporteerden voedsel, medicijnen en berichten, en smokkelden wapens in de getto's of naar de bossen.
Veel individuele staaltjes van durf en moed herinnert men zich niet meer, maar enkele van deze vrouwen zijn legendarisch geworden. De jonge vrouw die Hirsj Glik inspireerde om het lied "Sjtil, die nacht is ojsgesjternt" te schrijven was Vitke Kempner. Zij nam deel aan de eerste succesvolle sabotageactie van de partizanen van Vilna. Samen met Itzile Matskewitsj blies zij in 1942 een SS-wapentransport op. Daarna werd zij de leider van een groep die veel belangrijke en gevaarlijke opdrachten uitvoerde. Zo lukte het haar zelfs om zichzelf binnen te smokkelen in een concentratiekamp vlakbij Vilna en liet een grote groep naar de bossen ontsnappen. "Sjtil, die nacht" is een ode aan Vitke en al die andere vrouwen, van wie er slechts enkelen overleefden. Eén van hen zei: "de besten zijn gevallen .... je zult nooit kunnen begrijpen hoe geweldig ze waren."

Terug naar de topDAVID BAJGELMAN

David Bajgelman werd geboren in 1887 in Lodz in een muzikaal begaafde familie. Als violist, dirigent, componist en theatercriticus reisde Bajgelman door Europa, en bracht zelfs een bezoek aan Amerika. Hij was een populaire persoonlijkheid in het kulturele leven van Lodz vóór de oorlog.
Gedurende de bezetting door de nazi's werd hij de ziel van de kulturele aktiviteiten in het getto van Lodz. Hij stond bekend om zijn optimisme en zijn strijd tegen demoralisatie, depressie en wanhoop. Hij schreef vele liederen in het getto over het moeizame dagelijkse leven. Het was verboden ze openlijk te zingen. Desondanks zijn ze beroemd geworden, met name het wiegelied "Mach tsoe di ejgelech" en "Nisht kejn rozjinkes mit mandlen". Toen het getto in mei 1944 werd geliquideerd werd Bajgelman gedeporteerd naar Auschwitz, waar hij door uitputting bezweek in februari 1945.

Tsigajnerlid. Vanaf september 1941 kwamen duizenden zigeuners in een afgescheiden gedeelte van het getto in Lodz. Zij werden zodanig geïsoleerd dat de Joodse gettobevolking zich nauwelijks bewust was van hun aanwezigheid. De zigeuners overleefden het niet lang. Zij werden uitgehongerd en doodgemarteld. Er brak een tyfus epidemie uit, die dagelijks honderden slachtoffers eiste. Wie overleefde werd gedeporteerd. Dit lied illustreert de pogingen van deze zigeuners om uit zang en dans kracht te putten voor hun beproevingen.

Terug naar de topBRONNEN:

- "Het Jiddische hart zingt". Samenstelling en inleiding: Chanah Milner.
Uitgeverij Servire, 1960.

- "Met bloed en niet met inkt is dit geschreven. Liederen uit ghetto's en concentratiekampen". Keuze en transcriptie: Chanah Milner. Bewerking: Wim Gijsen.
Uitgeverij Bert Bakker, 1966.

- Mordechaj Gebirtig,"Het brandt". Samenstelling en transcriptie: Chanah Milner. Pianobegeleiding: Peter Berman.
Uitgeverij De Walburg Pers, 1970.

- "Yes, we sang". Shoshana Kalisch.
Uitgeverij Harper & Row.

- "Vier Jiddische liederen".
Uitgave 4 Mei-Projekt, 1983.